Liesbeth du Mée-Prillwitz: ‘Moeder heeft ons er goed doorheen geholpen’.
Liesbeth du Mée-Prillwitz: ‘Moeder heeft ons er goed doorheen geholpen’.

Terugblik bij herdenking Japanse capitulatie

Algemeen Algemeen

'Iedere dag zagen we hoe de doden naar buiten werden gebracht'           

door Henk van de Bunt

Maandag 15 augustus worden voor het oorlogsmonument bij het gemeentehuis Jagtlust de Japanse capitulatie in het voormalige Nederlands-Indië en de slachtoffers herdacht. Nu 71 jaar geleden kwam er een einde aan een jarenlange terreur. Een vrouw die daar als kind in het kamp zat doet haar verhaal.

In de jaren vóór de oorlog was het hebben van een kolonie overzee volstrekt normaal. Men leerde op school over 'Ons Indië' en kende alle eilanden en steden. Men kende mensen die er woonden en werkten. Toen nam Japan het van ons af en dat wilden we weer terug. Het liep anders. Na de Jappen kwamen de opstanden, de nationalisten, de politionele acties en uiteindelijk de overdracht aan Indonesië. De militairen en de mensen uit de kampen kwamen terug naar Nederland en merkten het onbegrip bij een deel van de bevolking. Er werd zwaar onderschat wat er was gebeurd en er was weinig aandacht voor een heleboel leed. Dat zou tot onder de volgende generaties nog trauma's opleveren.

Rugzakje
Liesbeth du Mée-Prillwitz uit Maartensdijk is in Batavia geboren. Zij was één van de vijf kinderen, waaronder een pasgeboren broertje, die samen met hun moeder jarenlang in vrouwenkampen hebben gezeten. Zo jong als ze toen was, weet ze nog heel goed dat ze vanuit Bandung op transport gingen met alleen een rugzak, gemaakt van oude gordijnen. Ze mochten naar ieder volgend kamp steeds minder meenemen. Nu, na zoveel jaren vertelt ze haar verhaal.

Op transport
'Mijn vader studeerde in Wageningen en werkte op Java op het plantenproefstation in Buitenzorg. Toen de oorlog begon werd hij opgeroepen in militaire dienst als reservekapitein vlieger. Hij zat op het vliegveld van Bandung en heeft, kort voordat de Jappen er waren, de benzine voorraden op het vliegveld Andir opgeblazen. Heel riskant. Hij werd zoals iedereen, opgepakt en geïnterneerd. Het mannenkamp lag pal tegenover ons vrouwenkamp en wij gingen met mijn moeder elke dag naar de omheining om hem daar te zien als de krijgsgevangenen bezig waren met verplichte exercitie. Maar zwaaien of hoe dan ook groeten, was verboden, hoewel we dat wel stiekem deden. Daarna is mijn vader op transport gezet naar Birma, waar duizenden krijgsgevangenen moesten werken aan de aanleg van de beruchte Birma-spoorlijn. Maar dat wisten we toen niet. We hebben hem pas na de bevrijding terug gezien'.

Zes jaar
'Het laatste jaar werden wij getransporteerd naar kamp Tjideng. Ik was zes jaar. Het kamp was een afgegrendelde omheinde wijk van Batavia. Wij zaten met negentig vrouwen en kinderen in een huisje. Je moet je dat voorstellen. Met z'n negenen sliepen wij in een kamertje met matrassen op de grond van muur tot muur. 's Ochtends vroeg allemaal buiten aantreden en buigen voor de Jap. En als je niet op tijd kwam kreeg je slaag. Mijn moeder boog een keer niet diep genoeg en kreeg meteen een klap met een hockeystick. Verder was hygiëne natuurlijk van levensbelang. Mijn moeder ontsmette ons in een teil met wat water in de zon met kaliumpermanganaat. Je behoefte deed je op een potje om te voorkomen dat je op de toiletten een ziekte opliep. Mijn moeder kookte de blaadjes van de heg om bouillon te maken. Als je te dicht bij de omheining kwam, staken de bewakers er een bajonet door heen. Mijn zusters van zeventien en vijftien jaar moesten 's nachts werken in de bakkerij en mijn moeder in de gaarkeuken. Per dag was er voor de familie een half bleekbruin klef broodje. De rijst werd in teilen gekookt en ieder kreeg daarvan een afgestreken eetlepel. Als de rijstteil leeg was mochten wij, sterk vermagerde kinderen, de restjes afschrapen. Dat geluid, die laatste korrels, zal ik nooit vergeten. Wij zagen vaak hoe de doden door de hoofdingang naar buiten werden gebracht. Kampcommandant Soney was een beruchte bruut, die na de bevrijding is geëxecuteerd'.

Levensgevaarlijk
'De verhouding met de locale bevolking was geweldig. Mijn moeder kende plekjes in de omheining waar ze 's nachts ongezien voor de bewaking etenswaren kon ruilen tegen kleding of een laken. In een van de eerste kampen, toen we nog een toilet hadden, moest een loodgieter komen voor reparaties, en die bracht, verborgen in zijn hoed op zijn hoofd, een aantal eieren voor ons mee. Levensgevaarlijk. We hadden ook, voordat we in de kampen werden opgesloten, veel spullen zoals huisraad en boeken in bewaring gegeven en die kregen we na de oorlog allemaal terug.

Na de capitulatie in augustus 1945 kwam mijn vader pas in november terug in ons kamp. Wij zaten daar toen nog steeds in dat huisje en we werden nota bene beschermd door de Jappen tegen de nationalisten, die eerst door de Jappen waren opgeleid in het kader van 'Azië voor de Aziaten'. Tot maanden na de bevrijding mocht je niet buiten het kamp. Veel te gevaarlijk. Ik moest wennen aan mijn vader. Hij ging meteen de baas spelen en ik dacht eerst - wie is die man? Waar bemoeit hij zich mee? Ik kreeg van hem op mijn kop omdat ik naar de rand van het kamp bij het prikkeldraad was geweest. Hij had gelijk. Hij was geschrokken, want je leven was daar niet veilig'.

Beer
'In december 1945 zijn we op een troepentransportschip naar Nederland gegaan en door familie opgevangen. Mijn moeder maakte van in Ataka (Suez) gekregen dekens kleding voor ons, want we hadden helemaal niets. Op school werd ik toen 'beer' genoemd omdat ik in zo'n dichtgeritste grijze deken rondliep. Mijn vader bleef nog op Java. Hij was hoofd van Economische zaken geworden en moest in die hoedanigheid de boel weer op poten zetten. Eind 1947 gingen wij als familie terug naar Batavia. Ons oude huis, waaruit de Jappen bij vertrek alles gesloopt hadden wat ze konden meenemen zoals kranen, lampen deurknoppen enz., was door mijn vader weer bewoonbaar gemaakt. Na de overdracht zijn wij weer naar Nederland gekomen. Mijn vader als een van de laatsten en met de Nederlandse vlag.

Pas in 1983 ben ik samen met mijn man nog eens in Jakarta terug geweest. Ik heb er mijn school en ons oude huis teruggevonden. Nee, ik haat de Jappen niet echt. Ik heb in tegenstelling van velen geen trauma over gehouden van de tijd in de kampen. Als klein kind kende ik geen andere wereld. Veel later zou mijn man voor zijn werk uitgezonden worden naar Japan maar toen heb ik toch gezegd: 'Nee, liever niet'.

Maandag 15 augustus a.s. wordt in de gemeente De Bilt de Japanse capitulatie van 15 augustus 1945 herdacht. Dit jaar is het 71 jaar geleden. De herdenking wordt gehouden voor het oorlogsmonument van het gemeentehuis, Soestdijkseweg Zuid 173 in Bilthoven. 

10 jaar geleden sprak collega Kees Pijpers met de in Batavia geboren Liesbeth du Mée-Prillwitz. (Liesbeth: 'Wat zijn die tien jaar vlug omgegaan'). Met dat interview in de hand, spraken wij opnieuw met Liesbeth.