Afbeelding

Op ’t bankje

Algemeen

Met een stralende blik komt de jonge vrouw achter een buggy aanlopen. Ze buigt af en toe naar voren en zegt dan wat tegen het kind in de wagen. Ik probeer me voor te stellen hoe ze er over zestig jaar uit zal zien. Misschien loopt ze dan wel achter een rollator. Ik zie het al voor me en moet glimlachen. Ze groet me en komt naast me op het bankje zitten, de buggy voor zich. Ze kijkt heel gelukkig en buigt weer naar het kind toe. ‘Waar is mijn kleine mannetje dan’, hoor ik haar zeggen. Het ventje staart haar met grote ogen aan en lijkt te denken: ‘Dat zie je toch, ik zit voor je,’ Hij kijkt haar nog even zwijgend aan, maar houdt het dan voor gezien en doet zijn ogen dicht. Hij zal wel denken klets maar raak. ‘Hoe oud is hij’, vraag ik. Met een gelukzalige blik komt ze rechtop zitten. ‘Hij is zeven maanden, elf dagen en…’, ze kijkt op haar horloge en je ziet haar tellen, ‘…. en negen uur.’ Duidelijker kan ze niet maken dat ze elk uur van de dag met haar kindje bezig is. ‘Het is zeker uw eerste’, vraag ik. Ze knikt trots en zegt: ‘Ja, en we zijn er zo gelukkig mee.’ Ze vertelt dat hij Quincy heet. Ik mijmer wat want ik heb eens gelezen dat die naam uit het latijn komt en vijfde betekent, maar het is haar eerste. Eerste in het latijn is primus dus zou die naam beter passen, maar om je kind naar een spiritusbrander te noemen is ook weer wat. ‘Quincy heeft ons leven wel heel erg veranderd. Voor dat hij er was gingen nog wel eens stappen, maar dat is er nu niet meer bij.’ Ze lijkt er niet onder te lijden. ‘Je kan af en toe toch een oppas nemen’, suggereer ik, want ik wil altijd wel een oplossing aandragen. ‘O nee, ik zou me geen moment rustig voelen’, zegt ze. ‘We gaan volgende week een weekendje naar België en dan logeert hij voor het eerst bij mijn schoonmoeder. Een schat van een mens hoor, maar ik zie er toch tegenop hem bij haar achter te laten.’ Ik kan een glimlach niet onderdrukken en zelf vindt ze het kennelijk ook wel grappig. ‘Mijn schoonmoeder gaat zo lief met het kind om, maar ja, zo’n eerste hè.‘ Op dat moment komt er een moeder met een bakfiets met twee kinderen erin voorbij en een iets groter kind op een kinderfietsje erachteraan. Ik kan niet nalaten te zeggen: ‘Ik denk dat zij heel gelukkig zou zijn als haar schoonmoeder die kinderen een weekendje zou willen nemen.’ Ze bekijkt het tafereel aandachtig en zegt dan: ‘Ja, en wij willen er nog wel een paar bij hebben. Misschien denk ik er dan ook wel anders over. Vooralsnog heeft ze alle aandacht voor haar eersteling. Misschien hebben ze bij de naamkeuze wel gedacht dat ze er vijf willen hebben en zijn ze bij vijf begonnen. Ik schrik op als ze zegt: ‘Zo, nu gaan we naar oma. Eerst nog een paar taartjes bij de bakker halen’, zegt ze haar met haar hoofd gericht naar de kleine. Maar die slaapt rustig door en als hij al hoort wat ze zegt, zal hij wel denken: ‘Je kletst maar een eind weg.’ Ze zal zijn slapen waarschijnlijk beschouwen als toestemming om verder te gaan. ‘Dan gaan we er maar vandoor.’ Met dezelfde stralende blik als ze gekomen is gaat ze ook weer verder. Ik probeer me opnieuw de situatie over zestig jaar voor te stellen.

Maerten