Huisarts en gemeentegeneesheer Dr. Steijling bond de kat de bel aan.
Huisarts en gemeentegeneesheer Dr. Steijling bond de kat de bel aan. Foto: foto via kleinzoon Jaap Steijling

Nieuw artikel

Algemeen

De komst van het licht in Maartensdijk (3)

Eind vorig jaar werd de gemeenteraad van De Bilt voorgesteld besluiten te nemen tot de realisatie van een zonnepark met een maximale instandhoudingstermijn van 30 jaar, in het buitengebied nabij Groenekan alles leidend tot het opwekken en geleiden van elektriciteit in deze gemeente. 

In een artikel van juni 2001 in St. Maerten dook Wim Hoebink toen nog weer honderd jaar terug en verhaalt hij uitvoerig en goed gedocumenteerd over ‘de komst van het licht in Maartensdijk’. In 4 afleveringen brengen we de elektriciteitsgeschiedenis van meer dan 120 jaar weer in beeld en constateren dat in zowel woordgebruik en beeld meer overeenkomsten dan verschillen zijn.                         [Henk van de Bunt]

Marktverkenning
De totstandkoming van de elektrische lantaarn van Steinenburg had voor elk der betrokken partijen een eigen betekenis gehad. Voor de bewoners daar was het eenvoudigweg een eis des tijds geweest. Voor het gemeentebestuur van Maartensdijk was het veeleer een onaangename kennismaking geworden met de tarieven van de Biltse centrale. En voor deze centrale werd het een stimulans om voort te gaan in noordelijke richting. In februari 1914 deed zij per brief het voorstel tot verdere elektrificatie van Maartensdijk. Na ampele bespreking besloot het college te antwoorden dat er van particulieren niet veel toezeggingen waren verkregen. Deze geconstateerde zwakte aan de vraagzijde weerhield overigens hetzelfde college er niet van andere mogelijkheden te verkennen. Zo werd in juli 1914 door burgemeester Quarles van Ufford een gesprek gevoerd met de heer Focken van de Hollandsche Elektriciteit Maatschappij (de HEM) te Hilversum. Mogelijk had de burgemeester nog even gedacht aan de oprichting van een eigen, gemeentelijke stroomopwekkingsfabriek. In dat geval zal Focken hem die optie ten zeerste hebben ontraden. Hij was goed op de hoogte van de martelgang van de gemeentelijke lichtfabriek van Soest. Een jaar geleden was dat openbaar nutsbedrijf tenslotte volledig op dood spoor geraakt. In september 1915 werd door B en W ook nog van gedachten gewisseld met de heer Wolff van de elektriciteitsfabriek te Maarssen. Eerder werd hij al genoemd als een van de twee oprichters van de centrale in De Bilt.

Een geldkwestie
Niettegenstaande aldus vergaarde informatie bleef één vraag toch nog onopgelost. Kon een gemeente met verspreid wonende potentiële kleinverbruikers en géén grootverbruiker(s) de aanleg voor stroomleverantie betalen en vervolgens ook nog een consumentvriendelijke prijs voor een kilowattuur bedingen? Aan dit laatste dient nog het volgende te worden toegevoegd. Het ging in doorsnee om consumenten, die er prat op gingen spaarzaam gebruik te maken van kunstlicht en ook nog eens gewend waren aan de relatief lage literprijs van petroleum. Dat het vraagstuk van de financiering der elektrificatie er inderdaad lag, moge blijken uit een opmerking van raadslid Vossenstijn in de raadsvergadering van 1 mei 1914. Hij bracht de wenselijkheid naar voren om de kosten van de elektrische verlichting ‘die mogelijk in de toekomst wordt aangebracht’ uit de inkomsten van de tollen te bestrijden. Die inkomsten dat waren de gelden, die jaarlijks werden geïnd door verpachting der beide tollen. Daarmee moest het onderhoud van de weg Utrecht – Hilversum betaald worden. Maar aan die tollen kon de gemeente overhouden. Daarom vond burgemeester Quarles van Ufford het een interessant denkbeeld. Hij zegde toe een onderzoek in te stellen, zelfs initiatieven te nemen om er vergunning voor te krijgen. Terloops zij nog opgemerkt, dat voor het eerst een raadslid met een creatief voorstel kwam aangaande de financiering van de elektrificatie. Nicolaas Vossenstijn was een man, die in financieel opzicht een vooruitziende blik had. In de raad was hij nu al enkele jaren voorzitter van de commissie voor het onderzoek van de begroting. Naast zijn dagelijkse werk als veehouder had hij ook enkele importante bestuursfuncties in het financiële vlak. Zo was hij medeoprichter en ten tijde bestuurslid van de in 1914 opgerichte Coöperatieve Boerenspaar- en Leenbank in De Bilt.

De stadrandzone
Zoals vermeld: in 1916 was de PUEM N.V. tot stand gekomen. De Vennootschap richtte zich in eerste aanleg op de dorpen en gehuchten, die nog van stroom waren verstoken. Begin 1917 stuurde de maatschappij een gedrukte circulaire naar een twintigtal gemeenten. In dat stuk bood de directie de geadresseerde gemeente aan kosteloos een plan tot elektrificatie te maken. Ook Maartensdijk ontving zo’n aanbod en ging erop in. Na ontvangst in mei van een meer gedetailleerd plan rekende Vossenstijn een en ander door. De conclusie moest helaas zijn, dat voor een algehele elektrificatie de kosten te hoog waren. Veel ingezetenen woonden te ver verwijderd van het beoogde net. Dat zal de reden geweest zijn, dat in september werd geprobeerd de aan Utrecht grenzende gedeelten te slijten aan het GEB. Als zodanige gedeelten zullen zijn genoemd: Haverland, Zwarte Water en de Hooge Dijk. Het GEB liet per kerende post weten dat bedoelde aansluiting voorlopig niet kon plaatsvinden. Waarop dat ‘voorlopig’ sloeg daarover geven de stukken geen uitsluitsel. Misschien werd gewacht op een vergunning van de provincie. Want een gemeentelijk elektriciteitsbedrijf mocht zonder zo’n vergunning geen stroom leveren buiten de gemeentegrenzen.

Steijling
De oorlog duurde langer dan verwacht. Nederland bleef weliswaar buiten schot, maar er ontstond na enkele jaren een gebrek aan van alles o.a. petroleum. In april 1917 had de tolgaarder van de tol bij het gemeentehuis gemeld geen druppel meer te hebben om ‘s nachts de tolbaan te verlichten. Hem was toen in overweging gegeven dan maar kaarsen te gebruiken. Voor straatverlichting en verlichting van de secretarie en de scholen kreeg de gemeente mondjesmaat petroleum toegewezen. Maartensdijk was in een toestand geraakt van wat toen wel heette ‘lichtnood’. Bij vooraanstaande ingezetenen drong het besef door dat elektrificatie een zaak was geworden van de hoogste prioriteit. Het overleg met de PUEM diende naar hun oordeel zonder dralen te worden hervat. Niemand minder dan huisarts en gemeentegeneesheer Dr. Steijling bond, mede namens anderen, de kat de bel aan. In april 1918 verzocht hij de gemeente per brief onverwijld een besluit te nemen tot ‘het aanleggen van elektriciteit’. Steijling kon het weten. In het duister vanaf het doktershuis te Maartensdijk in allerijl naar Blauwkapel te moeten tuffen op een onverlichte weg, dat was een toer. Om daar vervolgens in een slecht verlichte ruimte een kind te ‘halen’ was behelpen. En dan te beseffen, dat al menig collega op het platteland ‘s avonds kon werken én rijden bij het licht van gloeilampen. Na kennisneming van de brief van de gemeente-arts was er vervolgens geen raadsvergadering of het onderwerp elektrificatie kwam aan de orde.

Jongerius en Heikamp
Ver weg, in Compiègne in Noord-Frankrijk, was op 11 november 1918 de wapenstilstand getekend. Een maand ervoor had de burgemeester nog een grote hoeveelheid carbid aangevraagd en gekregen. Nu de oorlog afgelopen was werd een prijsverlaging van dat goedje verwacht. Besloten werd de aanzienlijke voorraad maar snel voor een schappelijke prijs aan handelaren te verkopen. Er waren in de zomer van 1919 ook gemeenteraadsverkiezingen geweest. Vossenstijn was vervolgens in september 1919 wethouder geworden. Behalve die van het college was ook de samenstelling van de raad veranderd. Met het oog op het vervolg worden hier twee nieuwe raadsleden genoemd: J. Jongerius en G. Heikamp. De eerste zat in de raad namens de R.K.-kiesvereniging ‘Maartensdijk en Achttienhoven’29). Hij was veehouder in ‘t Haverland. Met het Zwarte Water en de Lange- en de Hooge Dijk was het bij elkaar genomen een wat vergeten gebied van de gemeente. Als de gelegenheid zich maar enigszins voordeed vroeg Jongerius er aandacht voor. Heikamp was arbeider, woonde aan de Voordorpsedijk en was de eerste SDAP’er in de raad. Enerzijds hekelde hij ondernemers en grootgrondbezitters, anderzijds behartigde hij niet zonder nadruk de belangen van de gewone man. Gerrit Heikamp was het eerste raadslid, dat geen eigen baas was. Overdag vergaderen betekende voor hem derving van inkomsten. Hij zou er dan ook bij het College op aandringen om de zittingen van de raad ‘s avonds te houden, om te beginnen in de zomermaanden.

Ontluikend lichtdebat
Elk der beide genoemde raadsleden bracht, op zijn manier, een nieuw onderwerp in de raad. De een belichtte een veronachtzaamde regio, de ander kwam op voor een nog niet zo mondig bevolkingsdeel. Daarbij had geen van tweeën enige last van plankenkoorts. Vanaf het begin waren het actieve woordvoerders. Zo mengden ze zich ook in het ‘lichtdebat’. In de vergadering van 27 november 1919 kwam de specifieke bijdrage van beiden al enigszins tot uitdrukking. Wethouder Vossenstijn bepleitte een tweede (elektrische) straatlantaarn voor Steinenburg. Gezien de veranderde situatie daar ging het om een alleszins redelijk verzoek van deze villabewoners. Jongerius maakte van de gelegenheid gebruik om aandacht te vragen voor de verlichting van het overige deel van de gemeente, onder meer van zijn Haverland.

Heikamp zag de noodzaak van die tweede lamp niet in. Hij voelde zich kennelijk niet geroepen mee te werken aan de verdere verlichting van een uitgesproken villabuurt. De raad hield het verzoek van de bewoners van Steinenburg aan. Die hadden bij een eerdere lichtkwestie ook al aan de oplossing bijgedragen. Dat ging nu letterlijk weer gebeuren: de Steinenburgers namen de tweede openbare lamp voor eigen rekening. Ze waren het gezeur beu.

Groenekan ziet het licht
Het raadslid Jongerius had naar zijn zeggen ook nog ‘stappen gedaan’. Maar de aansluiting van de Hooge Dijk e.d. op het net van Utrecht liet maar op zich wachten. In Groenekan mocht een dergelijke operatie wel gelukken. Ten langen leste moet erbij gezegd, want al in de raadsvergadering van 2 augustus 1907 was het onderwerp aan de orde geweest. In de rondvraag deelde het raadslid H. Copijn toen mee, dat in Groenekan 9 personen elektrisch licht wilden hebben. Hij vroeg medewerking voor aansluiting op het Biltse net. Besloten werd de zaak tot nader order aan te houden. Merkwaardig genoeg werd er elf jaar lang niet meer over gesproken. Maar nu was het streven gericht op het onderbrengen elders van grensgebieden. Daardoor kwam de elektrische centrale in De Bilt toch weer in beeld. Zij kreeg najaar 1918 toestemming van gemeente en provincie om haar net uit te bouwen langs de Groenekansche Dijk tot aan de spoorlijn Hilversum-Utrecht. Al met al was het een lengte van ruim twee kilometer bovengrondse leiding en een kabeltje bij de spoorwegkruising Groenekan Oost. Het aantal mogelijke huisaansluitingen was op 60 getaxeerd. Dat was ook wel de maximumcapaciteit. Want het net was, vanwege koper schaarste, uitgevoerd in ijzer en het leverde gelijkstroom. De spanning was maar net voldoende voor een draad van die lengte. Maar een aantal bewoners aan de Groenekansche Dijk was er mooi mee geholpen. Er werd gezegd, dat er nu ook wel elektrische straatlantaarns zouden komen aan de dijk. Maar Heikamp liet als raadslid herhaaldelijk weten, dat er elders in de gemeente nog niet eens één petroleumlantaarn stond. Wethouder Vossenstijn kwam hem tegemoet. Als er in Groenekan moderne straatverlichting zou worden aangebracht konden de daar vrijgekomen petroleumlantaarns naar onverlichte bewoonde gedeelten der gemeente.

De PUEM in actie
Overigens riep zo’n partiële stroomvoorziening als in Groenekan in andere delen van de gemeente het besef op van een gemis. Wat in Maartensdijk lange tijd werd gezien als een luxe oplossing was gaandeweg een behoefte geworden. Het elektrische tijdperk was op komst. De ingezetenen verlangden naar een huisaansluiting en waren bereid er geld voor neer te tellen. De PUEM was intussen drukdoende met de bouw van lokale netten. Daarbij hield de maatschappij een vast schema aan van werkzaamheden. Eerst werd een nauwkeurig plan gemaakt met een onderscheiding tussen direct en op termijn rendabele delen van een gemeente. Dan volgde het leggen van de voedingskabels, de bouw van transformatorhuisjes en een bovengronds laagspanningsnet. Terzelfder tijd werd in de vorm van een NV een gemeentelijk bedrijf opgericht. Dat bedrijf werd dus de exploitant van het lokale net. De PUEM deed vervolgens tegen betaling het werk: leverde stroom, zorgde voor het onderhoud, in de rekeningen en hield de administratie bij. Behalve het bouwen van nieuwe lokale netten nam de PUEM ook ‘oude werken ‘ over. Zo werd in 1919 de ‘Electriciteit-maatschappij de Bilt’ overgenomen. Dat was dan met inbegrip van het hiervoor beschreven bovengrondse net langs de Groenekansche Dijk.

Het plan
In februari 1920 was het dan zover. Na het nodige overleg bood de PUEM de gemeente een definitief plan aan. Het was een opzet voor 5 jaren. Binnen dat tijdsbestek zouden gaandeweg 240 percelen aangesloten kunnen zijn. Bij een juist gekozen tarief was het mogelijk een gemiddelde jaaropbrengst te halen waarmee quitte gespeeld kon worden. Dat laatste was belangrijk. Immers tekorten aanvullen vanuit de belastingopbrengst zou niet billijk zijn. Want in dat geval zouden (nog) niet-aangeslotenen in feite ook meebetalen. In het betreffende gebied was per 80 meter een lantaarnpaal ingepland. Het ontsteken en blussen van deze openbare verlichting ging automatisch, door een uurwerk. In de totale opzet waren voorlopig niet begrepen: Hollandsche Rading, de Nieuwe Wetering, de Hooge Dijk en ‘t Haverland. De huizen daar lagen te verspreid en\of te ver verwijderd van een verharde weg. Het net zou voor het grootste gedeelte bovengronds worden uitgevoerd. Zo’n uitvoering bracht de minste kosten met zich mee voor huisaansluitingen. Meters konden worden gehuurd. In het huurbedrag waren de aansluitingskosten verdisconteerd. Uiteraard ging de PUEM-wisselstroom leveren en geen gelijkstroom zoals de verouderde particuliere centrales.

Wordt vervolgd in aflevering 4


In de totale opzet (in 1920) was o.a. Hollandsche Rading niet begrepen; Op deze foto van voor 1930 een gezicht op de Spoorlaan.  - (foto Utrechts Archief)


Huisarts en gemeentegeneesheer Dr. Steijling bond de kat de bel aan.  - (foto via kleinzoon Jaap Steijling)


Op deze foto uit 1913 een gezicht op de versierde stopplaats Blauwkapel t.g.v. het 50-jarig jubileum van de Spoorwegmaatschappij. - (foto Utrechts Archief)


Het onderhoud van de weg Utrecht - Hilversum werd betaald uit tolinkomsten: hier een gezicht op de Tolakkerweg , met rechts een gedeelte van het gemeentehuis van Maartensdijk. - (foto 1962 uit Utrechts Archief)

Foto uit 1940 uit Utrechts Archief: Gezicht op de Maartensdijkse Vaart en de Tolakkerweg te Groenekan. (later Koningin Wilhelminaweg)
In de totale opzet (in 1920) was o.a. Hollandsche Rading niet begrepen; Op deze foto van voor 1930 een gezicht op de Spoorlaan.
Op deze foto uit 1913 een gezicht op de versierde stopplaats Blauwkapel t.g.v. het 50-jarig jubileum van de Spoorwegmaatschappij.
Het onderhoud van de weg Utrecht - Hilversum werd betaald uit tolinkomsten: hier een gezicht op de Tolakkerweg , met rechts een gedeelte van het gemeentehuis van Maartensdijk.