Afbeelding

Op ‘t bankje

Algemeen

De man die ik op het bankje aantref zit er wat stijfjes bij. Ik schat hem op midden veertig, modern brilletje en keurig in het pak. Hij is wat royaal geweest met het luchtje dat hij heeft gebruikt, maar het ruikt niet onaangenaam. Op zijn schoot houdt hij met beide handen een opgerolde krant stevig vast. ‘Lekker lenteweer, vindt u niet’, probeer ik een gesprek te beginnen. De man knikt dat hij het er wel mee eens is, maar geeft duidelijk aan geen gesprek te willen. Ik doe nog een poging, maar er komt geen contact. Gelukkig heb ik mijn smartphone bij me en kan wat berichten gaan lezen. Af en toe kijk ik uit mijn ooghoeken even naar de man naast me want het intrigeert me toch wel een beetje. Hij lijkt wat gespannen en kijkt af en toe wat onrustig om zich heen. Als onze blikken elkaar toevallig een keer kruisen voel ik me betrapt. Ik tik gauw wat in op de smartphone om hem de indruk te geven dat ik druk bezig ben. Ik houd de aandacht nu helemaal bij de smartphone en merk niets meer van wat er om mij heen gebeurt. Ik verstijf helemaal als er opeens met een opgerolde krant op mijn wang wordt geslagen. Verschrikt kijk ik op en zie dat de dader een stevige vrouw van een jaar of veertig is, die me vrolijk aankijkt. ‘Dag Joost, ik ben Suzan.’ Stralend kijkt ze me wat ondeugend aan. Ik weet niet wat me overkomt en kijk haar met stomme verbazing aan. Dan hoor ik naast me een benauwde stem: ‘Ik ben Joost.’ Verwarring alom. De man krimpt bijna ineen door de situatie, maar de vrouw ziet er de lol wel van in en begint schaterend te lachen. ‘Ik dacht nog wel wat een leuke man’, zegt ze mij schalks aankijkend. Ik heb het idee dat ik ervan ga blozen en glimlach wat verlegen. De vrouw komt erbij zitten en nu hoor ik wat er aan de hand is. Ze hebben elkaar op internet ontmoet en nu een afspraak gemaakt, uitgerekend op mijn bankje. ‘We chatten al een tijdje en hebben nu eindelijk een afspraak gemaakt’, vertelt Suzan. De man zit er nog steeds wat ongemakkelijk en verlegen bij en Joost mag weten water er in hem omgaat. Ik moet inwendig lachen om de situatie. Een groter contrast dan tussen die twee kun je je nauwelijks voorstellen. Zij een grote volslanke vrouw, gekleed in een lang zwart gewaad en met lange rode haren, hij wat klein van stuk en er heel formeel uitziend. Haar zie ik nog wel naar een festival gaan, maar dat zie ik hem niet doen. Maar dat zegt niets natuurlijk, misschien vullen ze elkaar wel heel goed aan. ‘Zullen we ergens gaan lunchen’, stelt de man voor. De vrouw vindt het een goed idee. ‘Maar we kunnen hier eerst nog wel even wat praten, het is nu nog lekker buiten’, zegt ze. De man vindt het prima. Hij is over de eerste schrik heen en lijkt nu ook wat minder gespannen, waardoor hij er veel aardiger uitziet. Ze hebben elkaar op internet natuurlijk al een beetje leren kennen en raken al gauw in een geanimeerd gesprek. Mij zien ze niet meer zitten en ik wil mijn bankje graag voor een misschien ontluikende liefde afstaan. Ik voel me totaal overbodig en als hij haar een doosje bonbons geeft en zij hem met een paar klinkende zoenen bedankt sta ik op. Ik wens ze heel veel geluk. Uitbundig en met een stralende glimlach zwaaien ze me hartelijk uit.

Maerten