Afbeelding

Vroege wandeling

Algemeen

Fijntjes wit siert rijp het korte gras, als een krokant kraagje van de kou. De grond onder mij knispert bij iedere stap. Het lijkt of ik vanochtend vroeg als enige het bos doorkruis. Maar het tegendeel is waar. Zonnestralen dringen tussen de bomen door. Lichtstrepen als de regels van een notenbalk, vol noten van het lentelied. Op een tak zingt een bruin vogeltje uit volle borst, heldere tonen als een watervalletje. Hij draait zich naar de zon en z’n rode borst licht op. Een vink bovenin de boom zoekt gezelschap, slaat een goede slag, de vinkenslag. Antwoord krijgt hij over de toppen van de bomen. Een zanglijster fluit me uit, herhaaldelijk, zijn eigen lied. De akoestiek in het kale bos laat nog te wensen over. Een koolmees pompt de frisse ochtendlucht langs zijn stembanden, onvermoeibaar. Het bezorgde ‘m de naam fietspompje. Een grote bonte specht onderzoekt met zijn sterke snavel de boom die ik passeer en treft daarin een geweldige klankkast. Verderop geeft een soortgenoot antwoord, uit ander hout gesneden. Met een rollende rrrrrrr lokt het kleine winterkoninkje een vrouwtje naar zijn nest. Hij maakte er verschillende en laat haar kiezen welke zij met hem wil delen.

Zwaar oranje verdrijft de zon het grijs van de nacht, overspoelt de polder met kleuren. Zwanen banen zich een weg door het lente ijs, in een dun laagje op het water van de plas. De schelle waarschuwing van een geschrokken meerkoet overstemt de haastige herrie van de snelweg in de verte. Aalscholvers nemen een koude duik in de sloot, voor het ontbijt. 

In de wijde omtrek ganzen, al in paartjes, twee aan twee. Voor een vruchtbaar nageslacht snoepen zij van de groene sprieten uit een ontdooiend landschap. Liefde zit in de lucht. Voor me uit buitelen kieviten boven het polderland, maken duikvluchten in een lentedans. Vele hebben al een partner gevonden. Zwart-wit verscholen in het korte gras.

(Karien Scholten)

In haiku:

Zingen van liefde
Haalt de ijskou uit de lucht
Vroege wandeling