Afbeelding

Fijn uitgesponnen

Algemeen

Uit het platgevroren gras van de kale wintervlakte steken dorre stengels opvallend omhoog. Geraamtes van wat eens bont bloeiende planten waren, de zaaddozen leeg geschud boven een vruchtbare bodem. Herinneringen aan de zwoele zomer, zachtjes wuivend in de wind. Her en der kleven, ragfijn uitgesponnen, nog wat herfstdraden. Restanten van de spinnenstaat die zich tegoed deed aan de bestuivers van weleer. Insecten, kleurrijk, ijverig, vliegensvlug. Terwijl lange tongen nectar uit de bloemen zogen, plakte stuifmeel aan lijf en leden. Bedrijvig vlogen de bijen van bloem naar bloem en lieten in het bloemenhart rijkelijk stuifmeelkorrels achter. Zo brachten zij voortplantingscellen uit de meeldraden naar de stempel van de stampers verderop. In het vruchtbeginsel versmolten deze tot zaad met een kiemplantje, tot opdracht voor het volgend voorjaar. Tot na de vrieskou.

De vorst van de voorgaande nacht ontdeed de waterplas van z’n glans. Een flinterdun, dof vliesje ijs drijft aan het oppervlak. Een meerkoet werkt zich door het hoge gras van de oever naar de plas. Met iedere stap zakt hij door het ijs, worstelt voorwaarts en maakt de bevroren plas weer vloeibaar. Vanachter de horizon klimt de zon steeds hoger in een oranje hemel. Een warme gloed verdrijft de kou.

(Karien Scholten)

In haiku:

Lege zaaddozen

Zomerse herinnering

Fijn uitgesponnen