Afbeelding

Op ’t bankje

Algemeen

Van afstand zie ik al dat de man en vrouw die op het bankje afkomen het niet met elkaar eens zijn. Als ze voorbijlopen staar ik recht voor me uit zonder naar iets te kijken en doe of ik niets hoor. Ik hoop dat ze door zullen lopen want het was net zo lekker rustig in het lentezonnetje. Als ze net voorbij zijn hoor ik de man op een geërgerde toon zeggen: ‘Je bekijkt het maar.’ Hij draait zich resoluut om en komt op het bankje zitten. De vrouw loopt mopperend door. ‘Hè, hè‘, hoor ik de man naast mij zuchten. Ik reageer niet want ik wil voor geen prijs betrokken worden bij een echtelijke ruzie. De man moet kennelijk nog bijkomen want hij zegt niets. Als de vrouw merkt dat haar man niet meegelopen is, komt ze terug en gaat naast hem op de bank zitten. ‘Nou, dan maar even een afkoelingsperiode’, zegt ze met een stem die verraadt dat ze het bekvechten zat is. De man bromt wat en daarna is het een poosje stil. Ik vrees dat ik erbij betrokken ga worden en dat gebeurt natuurlijk ook. ‘Als ik wat wil aanschaffen vindt hij het altijd onzin of niet nodig’, begint de vrouw. ‘Maar als het voor hemzelf is vindt hij het de normaalste zaak van de wereld. Hij heeft pas nog een nieuwe telefoon gekocht hoewel met de oude niks mis was.’ De man kijkt haar vernietigend aan. ‘Maar die heb ik nodig voor mijn werk, zo’n afwasmachine is alleen maar slecht voor het milieu, kost een boel stroom en dat voor die paar bordjes.’ Ik begrijp meteen waar de ruzie om gaat. Zij wil een afwasmachine en hij is erop tegen. ‘Nou’, antwoordt ze pinnig, ‘afwassen is ook werk hoor, en ik heb er ook nog een baan bij. Die enkele keer dat jij helpt mag het in de krant en dan breek je ook nog van alles. Je hebt al twee borden van dat mooie servies van m’n oma gebroken.’ De man kijkt verongelijkt en dient haar meteen van repliek: ‘En die mooie Duitse bierglazen, wie heeft die kapotgemaakt?’ Ik voel me niet lekker bij het ruziënde stel. Ik neem me voor alleen een oor te geven, maar geen oordeel. Dan schiet me het verhaal van een ander stel te binnen. Ik vind het wel passen en vertel het ze. ‘Vrienden van mij hadden een speciaal servies, niet heel erg bijzonder, maar er zat een verhaal aan. Op een dag komt de vrouw thuis en hoort van haar man dat hij bij het afwassen drie borden gebroken heeft. Ze waren van het afdruiprek gevallen. Ze wordt heel kwaad en begint hem allerlei verwijten te maken. Hij zei toen laconiek: ‘Als je wilt dat ze nooit breken moet je ze in een kast zetten, op slot en nooit gebruiken.’ Zijn vrouw had er niet van terug en na een poosje zei ze: ‘Je hebt gelijk.’ Sindsdien hebben ze het er niet meer over gehad. Een tijdje later loopt die man bij de Emmaus naar binnen en ziet daar vier borden van hetzelfde servies. Hij kocht ze meteen voor een zacht prijsje en nu hebben ze zelfs een bord meer.’ Het verhaal was voor de vrouw kennelijk genoeg om te zeggen: ‘Ja, eigenlijk is het ook zo. Een gebroken been is erger.’ De man vindt de ruzie ook niet meer nodig en zegt: ‘Nou, zullen we die afwasmachine dan maar gaan kopen?’ Gelukkig gearmd gaan ze weg. Met een tevreden gevoel sta ik ook op. Ik moet thuis de afwas nog doen.

Maerten