Klankbord
AlgemeenOp of met vakantie?
In een vakantieperiode is er vaak wat meer ruimte om opgelopen achterstanden (proberen) in te lopen; achterstanden die mogelijk vergroot zijn vanwege al het ‘extra in beperkingen’ door de coronamaatregelen.
Als taalliefhebber ben ik geabonneerd op de Nieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal; het lezen daarvan kent inderdaad ongeveer een jaar achterstand. Ik wil deze proberen weg te werken; mijn poging daartoe start met de brief van midden juli 2020, waarbij het toevallig (?) gaat over de begrippen ‘met vakantie’ als ‘op vakantie’ gaan of zijn.
Zowel met vakantie als op vakantie is juist: ‘Ik ben volgende week op vakantie’ drukt meestal uit dat je in die week niet thuis bent, maar op reis of op een vakantieadres. ‘Ik ben volgende week met vakantie’ kan diezelfde betekenis hebben, maar kan ook meer in het algemeen uitdrukken dat je vrij hebt en misschien wel thuis vakantie viert.
Met vakantie gaan komt al ruim een eeuw in Nederlandse kranten voor. Op vakantie gaan is vanaf de jaren veertig in kranten te vinden. In de jaren vijftig werd op vakantie voor het eerst in een woordenboek opgenomen: in Koenen uit 1956. Van Dale volgde in 1976.
Vakantie heeft twee betekenissen: ‘periode dat je niet hoeft te werken of naar school hoeft, verlof’ en ‘reis die je maakt in deze periode’. Met vakantie gaan/zijn betekende aanvankelijk ‘met verlof gaan/zijn’. Toen op vakantie gaan/zijnopkwam, betekende het eerst ook ‘met (op) verlof gaan/zijn’. In de loop van de twintigste eeuw kregen met vakantie gaan én op vakantie gaan/zijn de betekenis ‘op reis gaan/zijn’ erbij.
Tot aan het einde van de twintigste eeuw werd op vakantie weleens afgekeurd. Het zou een contaminatie (verhaspeling) zijn van op reis en met vakantie, of een voorbeeld zijn van typisch katholiek taalgebruik (dat blijkbaar afkeuring verdiende). Of dat zo is, is overigens helemaal niet zeker. Op wordt namelijk wel vaker gecombineerd met een bestemming of bezigheid. Denk maar aan op cursus gaan en op zomerkamp zijn.
Vaak wordt de vraag geopperd ‘Waar gaat het in de vakantie eigenlijk om’? Dat is niet zozeer de prestatie, de ontspanning en het vertier, maar vooral het afstand nemen van het dagelijks leven, tot rust komen en de bezinning. Niet voor niets is het woord vakantie afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘vacare’, hetgeen ‘leegmaken’ betekent. Maak je hoofd leeg, doe energie en inspiratie op! Vakantie is dus eigenlijk gewoon een tijd van bezinning en reflectie; of je dat nu thuis doet, in de regio of in den vreemde.
Wie thuis is gebleven, afstand van zijn werk of het normale dagelijkse leven heeft genomen, een tussenbalans van zijn leven heeft opgemaakt en plannen heeft gemaakt voor de toekomst, kan vaak met veel meer recht terugkijken op een goede vakantie dan degene die mooie herinneringen met prachtige beelden van verre oorden in zijn geheugen opgeslagen heeft. In een vakantie (in coronatijd) kun je ook heel goed thuis in de tuin of op het balkon domweg gaan zitten mijmeren.
Ik las ooit over iemand die altijd ‘Dat ik nooit meer op vakantie hoef’ bovenaan zijn verjaardaglijstje zette, maar dat cadeau nooit kreeg. Door corona zijn er weer andere vragen: ‘Bestaat er zoiets als de ander-halve-meter-vakantie? Niet wanneer we straks met z’n allen de boot pakken naar Texel of de brug naar de Zeeuwse kust. Ze zeggen dat na de coronacrisis alles anders zal zijn en misschien geldt dat ook voor het fenomeen vakantie?
Henk van de Bunt