Uit 1960, ‘Groepsportret van de commissie van overleg inzake het Universiteitscentrum te Utrecht. Ten voeten uit, zittend om een tafel. V.l.n.r.: W.H. Brune, P.H. Damsté, (burgemeester) K. Fabius, A.P. Korthals Altes, J.L. Wessels Boer, A.P. Timmer, T. Renes, W.H.J. Derks en P. van Zanten’. Het gaat hier over de voorgesprekken die uiteindelijk tot realisering van de ‘Uithof’ leidden. (foto Utrechts Archief.)
Uit 1960, ‘Groepsportret van de commissie van overleg inzake het Universiteitscentrum te Utrecht. Ten voeten uit, zittend om een tafel. V.l.n.r.: W.H. Brune, P.H. Damsté, (burgemeester) K. Fabius, A.P. Korthals Altes, J.L. Wessels Boer, A.P. Timmer, T. Renes, W.H.J. Derks en P. van Zanten’. Het gaat hier over de voorgesprekken die uiteindelijk tot realisering van de ‘Uithof’ leidden. (foto Utrechts Archief.) Foto: Picasa

Ook E-boek van Damsté op Online Museum

Algemeen

door Henk van de Bunt

Pieter Helbert Damsté (1902-1985) was volgens Anne Doedens bepaald meer dan Bilts gemeentesecretaris: ‘Een halve eeuw lang verdiepte Damsté zich in de historie van de toenmalige gemeente De Bilt en deed daar onderzoek naar’.

Anne Doedens: ‘Damsté werd in 1902 geboren als zoon van de Leidse hoogleraar Damsté, die de leerstoel Latijnse taal- en letterkunde en Romeinse oudheden bezette. Zoon Pieter Helbert trad in 1926 bij de gemeente De Bilt in dienst om zeven jaar later gemeentesecretaris te worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef hij het ambtelijk apparaat leiden en sprak zich duidelijk uit tegen een aantal maatregelen van de Duitse bezetters en de foute burgemeester van Ravenswaaij. Damsté nam in 1964 afscheid als gemeentesecretaris.

In het maatschappelijk leven van de gemeente was hij ook nadien actief. Damsté was onder meer voorzitter van de Volksbibliotheek en bestuurslid van het Biltse badhuis. Hij was ook de inspirator en leermeester van een derde opvallende lokale historicus (naast hemzelf en Gewin): J.W.H. Meijer, de schrijver van de Kleine Historie van de Bilt en Bilthoven’.

Gezinshoofden
Zoals de titel van het e-boek al aangeeft gaat het hier over De Bevolking en bebouwing van Bilthoven en De Bilt in 1795. Damsté gaat in een overzicht als een echte secretaris allereerst in op alle geraadpleegde bronnen. Hij komt daarbij in 1795 op een bewaarde lijst van inwoners, bevattende de namen van de hoofden der huisgezinnen en achter elke naam het aantal mannen, vrouwen en kinderen vermeldt: ‘We vinden daarop 181 namen van gezinshoofden en zien dat de bevolking bestaat uit 343 mannen, 246 vrouwen en 412 kinderen, een totaal dus van 1001 personen. Wanneer wij deze lijst doorlopen, blijkt ons, dat van alle eigenaren van de 14 buitenplaatsen daarop alleen voorkomen de heren P. H. van Westreenen (Houdringe) en David Hoesch (Jagtlust). De anderen bewoonden hun bezitting hier alleen ‘s zomers en zullen dus geteld zijn in de plaats waar zij het grootste deel van het jaar verbleven, wat in vrijwel alle gevallen neerkwam op Amsterdam of Utrecht.’

Thuisleggers
‘Een ander punt dat opvalt is dat er op een bevolking van 1001 personen maar sprake is van 181 gezinshoofden. Daarbij moet worden bedacht, dat het huisgezin van een boer nogal eens groter was dan zijn familiegezin, doordat zijn inwonend personeel gerekend werd ook tot zijn huisgezin te behoren’. Een enkele maal trof ik ook in een burgergezin wel én of meer kostgangers aan; ‘thuisleggers’ heetten die toen. De andere bron biedt meer gegevens. In het archief van de gemeente zijn de kohieren bewaard gebleven, volgens welke onze ingezetenen in de jaren 1785 -1805 zijn aangeslagen voor ‘generale middelen van consumtie’, te weten ‘gemaal, zegel, logiesgeld, geslagt, boter, zout, zeep, turf, coffij en thee’.

Beroepen
Damsté somt ook zoveel als mogelijk de ‘beroepen’ van de gezinshoofden rond 1795’ op: ‘Warmoesier (groentekweker, tuinder), koehouder (kleine veeboer), daghuurder (dagloner, arbeider die per dag in dienst is), kroeghouder (kastelein), fabriceur (pijpfitter, loodgieter), dienaar (huisknecht) weever (kleermaker), kuiper ( maker van houten kuipen, vaten of tonnen) en spinster (ongehuwde vrouw, ongetrouwde juffrouw of vrouw die spint). Nog bestaande beroepen werden toen wel anders geschreven: slagter, metselknegt en smit.

61 daghuurders vormen de kop van de lijst, van wie 2 tevens als koehouder staan vermeld. 44 boeren, van wie 3 tevens herbergier waren en 1 zowel boer als bakker als winkelier was: ‘Onze algemene indruk van bovenstaand overzicht is dat De Bilt bestond uit een overwegend agrarische bevolking met een groot contingent arbeiders. Daarnaast een bescheiden aantal zelfstandige ambachtslieden. De boeren hadden hier vrijwel allen een gemengd bedrijf’.

Schoenmakers
Damsté concludeert: ‘Het grote aantal van maar liefst acht schoenmakers is opvallend, vooral als we bedenken, dat een groot deel van onze bevolking toentertijd meer van klompen dan van schoenen zal hebben gebruik gemaakt. Toch zijn die vele schoenmakers ook wel weer verklaarbaar. In de eerste plaats werd er natuurlijk veel meer gelopen dan tegenwoordig. Wie naar de stad moest en niet over een paard beschikte, was op zijn eigen benen aangewezen. De slijtage aan schoenen was dus veel groter dan tegenwoordig. Maar er was nog wat anders: Onze Biltse schoenmakers werkten ook voor de export’.

De inhoud van het E-boek verscheen in een eerste druk in 1965, beleefde in 1971 een tweede druk. Nu mag onlinemuseumdebilt.nl met door burgemeester Potters van De Bilt op 1 oktober 2020 verleende goedkeuring het werk voor de derde keer in het licht geven. Via www.onlinemuseumdebilt.nl is een exemplaar te downloaden.