De nog stille dorpsweg ‘De Maartensdijk’, ter hoogte van Dorpsweg 158. Rechts de Wetering, vroeger ook wel Praamgracht genoemd. [foto uit de digitale verzameling van Rienk Miedema]
De nog stille dorpsweg ‘De Maartensdijk’, ter hoogte van Dorpsweg 158. Rechts de Wetering, vroeger ook wel Praamgracht genoemd. [foto uit de digitale verzameling van Rienk Miedema]

Groenekan of groene kant?

Algemeen

Ons kleine landje kent zo'n 6500 plaatsnamen, ook wel toponiemen genoemd. Sommige hebben een poëtische inslag zoals Roosendaal en Schoondijke. Andere klinken op het eerste gehoor een tikje merkwaardig, bijvoorbeeld Monster en Moddergat. Een enkele plaatsnaam leent zich voor een grap of een grol. Te denken valt aan Sexbierum en Waspik. Maar let wel, al deze namen hebben een respectabele herkomst. En dat laatste geldt zeker voor die van de kernen onzer gemeente

Neem nu de naam van de kern Maartensdijk. In documenten van voor 1424 wordt de dijk van St. Maerten al genoemd. Hij lag zo'n tien kilometer noordelijk van Utrecht in een gebied, waarover de heren van de Domkerk de baas waren. De schutspatroon van de Dom was St. Maerten, in die tijd een populaire heilige. De kleine nederzetting langs de genoemde dijk kwam vervolgens St. Maertensdijk te heten. Het werd veel later de naam van de gehele gemeente. Het predicaat sint (d.i. heilig) kwam in de loop der tijd te vervallen. Maar dat lag niet aan de ingezetenen.

Broek en hoeve
De verklaring van het toponiem Groenekan zal blijken niet zo eenvoudig te zijn. Derhalve eerst enige vingeroefeningen met achtereenvolgens de plaatsnamen Westbroek, Achttienhoven, Hollandsche Rading en Blauwkapel. Broek is vanouds de aanduiding voor een laag gelegen moerassig gebied. Oostbroek (bij De Bilt) werd vanaf midden 12e eeuw ontwaterd en ontgonnen door de monniken van de abdij van St. Laurens. Die abdij mocht van de bisschop van Utrecht ook nog een zompig gebied aanpakken, dat enkele kilometers ten noordwesten van het klooster lag. Dat werd dus de ontginning van het Wèstbroek. Deze aanzienlijke uitbreiding van het bouwareaal kwam aan het einde van de 13de eeuw onder de heer van Zuylen te vallen. In dat stadium werd Westbroek een plaatsnaam. Bij het naastliggende Achttienhoven ging het aanvankelijk letterlijk om 18 hoven of hoeven. Zo'n hoeve was een kavel van ruim 100 meter breed en 1250 meter lang. Het bestuur (kapittel) van het Utrechtse St. Jansklooster gaf in de 11de eeuw 18 van zulke langgerekte stroken min of meer gelijktijdig ter ontginning uit. Die stroken lagen haaks op de Gageldijk. Later werd dit ontgonnen gebied apart bestuurd en kreeg het officieel de naam Achttienhoven.

Rading en kapel
Ten noorden van Westbroek en Achttienhoven lag in de Middeleeuwen de grens tussen het bisdom Utrecht en het graafschap Holland. Aan die vermaarde bestandslijn ontstond in later tijden een gehucht. Een grens (zone) werd in die contreien ook wel rading genoemd. Zo verwierf het genoemde gehucht de naam Hollandsche Rading.

Blauwkapel is wat naamgeving betreft een geheel ander verhaal. Het dankt zijn naam aan het in 1451 gebouwde kerkje ter plekke. Het kleine godshuis had zeer zeker een patroonheilige maar ook een hemelsblauw plafond. Het blauw van dat hemeltje op aarde sprak zo aan, dat de kapel ernaar werd genoemd. De omringende buurtschap kreeg vervolgens in de volksmond dezelfde naam. Door een tornado in 1674 ging het plafond verloren. De erdoor ontstane plaatsnaam bleef evenwel tot op de dag van vandaag bestaan.

Saillant
De totstandkoming van de namen van de tot nog toe genoemde kernen van onze gemeente bleek respectievelijk te maken te hebben met een dijk, een drooglegging, een ontginning, een grens en een kapel. Op grond van deze gevolgtrekkingen kan het volgende worden gesteld: een plaatsnaam dankt zijn ontstaan veelal aan een relatief blijvend, saillant gegeven in de historie van de betreffende omgeving. Veelal, want om te beginnen lijkt deze stelling niet zozeer van toepassing op de naam Groenekan. Een kan is volgens Van Dale een handzaam vaatwerk met oor en tuit. In hoeverre kan een kan blijvend zijn en ook nog saillant 'in het oog springend'? De plaatselijke overlevering weet wel raad met deze beide vragen.

Hoek
Voor een goed begrip eerst enige informatie: Op 'de hoek' in Groenekan staat een huis met een gewitte zijgevel. Daarin zit een gevelsteen met een groen kannetje. Voor dit hoekhuis zat oorspronkelijk een woongedeelte dat in vroeger dagen als herberg fungeerde. Dit gedeelte werd in 1961 afgebroken.

En nu komt de overlevering aan het woord: Eens zou keizer Napoleon met zijn gevolg in die herberg zijn binnengevallen. De herbergier was verguld met het bezoek van de gevreesde en al bij zijn leven legendarische keizer. Het zou immers zijn zaak wijd en zijd naamsbekendheid geven. De groene kan, waaruit de keizerlijk gast wijn was geschonken (of waaruit hij mogelijk zelfs wijn had gedronken) werd in de muur aan de straatkant gemetseld. Sindsdien zou de herberg in de streek bekend staan als 'De Groene Kan.' Die naamgeving zou vervolgens zijn overgegaan op de omringende buurtschap.

Het onderhavige etablissement brandde in 1842 af, werd echter herbouwd. Naar wordt aangenomen bleef de gevelsteen met de fameuze kan behouden, ook bij de partiële afbraak in 1961. Het onverwoestbaar kleinood werd in later jaren opnieuw gevoegd in wat nu de westelijke zijgevel is van het hoekhuis.

Het overgeleverd verhaal bevat de suggestie dat ook een alledaags breekbaar voorwerp een plaatsnaam kan bewerkstelligen. Weliswaar niet als zodanig, maar in de vorm van een afbeelding op een ingemetselde gevelsteen van een herberg met een opzienbarend vertelsel. Met zo'n achtergrond kan toch ook een kan 'relatief blijvend en saillant' zijn.

Opwaardering
Vergelijkbare vertelsels over de vermaarde keizer duiken ook op in de lokale overlevering elders in Nederland. Als al die verhalen waar zijn, dan moet de keizer een niet gering aantal herbergen hebben bezocht in de Lage Landen. Toch is niet uitgesloten dat in de bovengenoemde overlevering een kern van waarheid schuilt. Misschien deed Napoleon de herberg aan op weg naar het Franse legerkamp op de hei bij Zeist. Of was hij op weg naar zijn broer Louis, zijn zetbaas in Holland, als koning residerend in Utrecht. Bij het doorvertellen kan ook opwaardering hebben plaatsgevonden. In dat geval zou het in plaats van de keizer van Frankrijk ook de koning van Holland geweest kunnen zijn, die de herberg bezocht. Misschien gelastte Lodewijk zijn gevolg een sanitaire stop te maken. Wat ook de waarheid moge zijn omtrent het keizerlijk of koninklijk bezoek, het is wel zeker dat dit bezoek niet geleid heeft tot het plaatsen van genoemde gevelsteen en dus al evenmin tot de eraan gekoppelde plaatsnaam. Want reeds in een transportakte van vóór 1770 wordt gesproken van een herberg met een groene kan in de gevel, gelegen aan de rijweg naar Maartensdijk op de hoek van de Bisschopswetering.

Kan of kant
Een andere verklaring van de plaatsnaam Groenekan houdt verband met de ontginningsgeschiedenis van het gebied ten noorden van Utrecht. Rond het jaar 1000 was dat gebied nog woest, waterrijk en ontoegankelijk. Vanaf de volgende eeuw raakte Utrecht in een proces van stadsvorming en bevolkingstoename. Het werd tijd nu ook de noordelijke wildernis te ontwateren en te ontginnen. Een en ander ging volgens een beproefde methode: een dijk om het water te keren; een wetering aan de noordzijde van die dijk om het af te voeren en aan weerszijden van langgerekte percelen scheisloten om het water naar zo'n wetering te laten vloeien. Zo ontstonden tussen 1300 en 1500 successievelijk: de Voordorpsedijk met wetering (1350), de dijken langs de Bisschopswetering en de Nieuwe Wetering (1375) en de Maartensdijk met Praamgracht (1400). Omstreeks 1600 werd al ontginnend de Rading bereikt. De hofsteden lagen dus telkens (even) ten noorden van dijk en wetering.

Noordkant
En nu komt Groenekan weer in beeld. Het oord dat tenslotte met die naam werd getooid ging zich eerst in de zeventiende eeuw enigszins aftekenen. Rond 1700 zullen er zo'n vijftien huizen zijn geweest. Die stonden dan wel nagenoeg alle aan de noordkant van de dijk langs de Oude- of Bisschopswetering. Die dijk vormde in het landschap een scheiding tussen de lager gelegen polders in de richting van Utrecht en de hoger gelegen veenachtige grond richting Maartensdijk. Die hogere gronden waren deels bebost. Dat gegeven, gecombineerd met dat van de noordelijk ligging van hoeven en huizen, leidt tot de ontknoping: Het gehucht lag dus ·aan de 'groene kant'. Deze laatste letter - de 't' dus - liet het in het spraakgebruik afweten. Zo werd op den duur 'Aan de groene kan' dus 'De groene kan'. Er zijn enkele lokale gegevens, die dit verhaal lijken te ondersteunen, De Ruigenhoeksedijk werd bijvoorbeeld vroeger de Groene kade of Groene kaai genoemd. In een brief van 1851 van het provinciale aan het gemeentebestuur wordt geschreven over (het slechte onderhoud van) de Groenkantse weg. Uitgaande van een en ander zou de herberg zijn mooie naam te danken kunnen hebben aan de plaatsnaam en niet andersom.

Achter in Groenekan: Rechts de Bisschopswetering, het boogbruggetje is er nog. [foto uit de digitale verzameling van Rienk Miedema]
De ‘hoek’ in Groenekan omstreeks 1920. Rechts de genoemde herberg- later café - en vervolgens kapperszaak. In 1961 afgebroken. Achter een der zware linden is de voordeur met gevelsteen erboven. [foto uit de digitale verzameling van Rienk Miedema]
De eerste vermelding over de herberg ‘De Groene Kan’ dateert uit 1607. De kern Groenekan dankt hieraan mogelijk zijn naam. Het groene kannetje in de westgevel van het pand herinnert aan de voormalige herberg. [foto Henk van de Bunt]