Met hun gloedvolle spel en vlotte presentatie zijn de leden van het Matangi Quartet boegbeelden van een nieuwe generatie klassieke musici. (foto Frans Poot)
Met hun gloedvolle spel en vlotte presentatie zijn de leden van het Matangi Quartet boegbeelden van een nieuwe generatie klassieke musici. (foto Frans Poot)

Matangi Quartet in Huize Gaudeamus

Algemeen

'Muzikale ideeën achtervolgen me en martelen me haast… Ik kan ze niet ontvluchten, ze staan als muren voor me. Mijn verbeelding speelt op mij als op een piano… eigenlijk ben ik weinig meer dan een levende piano…' Dat zei de toen al ernstig zieke Joseph Haydn op zijn ziekbed, slechts drie jaar voor zijn overlijden. Een treurig einde voor de anders zo levenslustige componist, die met zijn tijdgenoten Mozart en Beethoven, die hij allen ook goed kende, de zogenaamde Eerste Weense school vormde: drie muzikale giganten, van wie afgelopen woensdag alle drie werken werden gespeeld in een volgepakt Huize Gaudeamus.

Het Matangi Quartet, dat als altijd met krachtige streken, maar ook met grote finesse, drie strijkkwartetten ten gehore bracht, opende de avond met Haydns  kwartet op. 33 nr. 2, dat als bijnaam 'The Joke' (De Grap) heeft: speels maar uitstekend afgewerkt werd het laatste deel steeds schijnbaar beëindigd, maar dan toch weer hervat, zodat het publiek, dat er overigens niet intrapte, steeds in twijfel was wanneer het nu echt ten einde was, precies zoals Haydn dat bedoelde.

Minder grappig was Haydns einde: vlak voor de begrafenis werd zijn hoofd gestolen door 'frenologen', die destijds nog schedels maten van beroemde persoonlijkheden. Hoewel de diefstal al vrij snel werd ontdekt duurde het toch nog 145 jaar, voordat de originele schedel kon worden toegevoegd aan Haydns graf, waarin tegenwoordig maar liefst twee doodshoofden liggen: de dieven hadden aanvankelijk een andere schedel teruggegeven, die daarop werd mee-begraven. Een bizar einde van een levenslustig componist, die als motto had: 'Omdat God me een vrolijk hart gegeven heeft, zal Hij me wel vergeven, dat ik hem vrolijk dien'. (Peter Schlamilch)