Blauwhoef met ervoor de restanten van de oude sluis.
Blauwhoef met ervoor de restanten van de oude sluis.

Over sloten, vaarten en sluizen

Algemeen Historie

door Henk van de Bunt

De sloten en vaarten, die in de Middeleeuwen in het veengebied werden gegraven waren in eerste instantie bedoeld om de waterhuishouding te reguleren. Ze werden echter ook gebruikt als vaarwegen. Omstreeks 1640 werd de Biltse Grift, gelegen aan de zuidkant van de huidige Utrechtseweg - de vroeger Steenstraat - uitgediept, verbreed en doorgetrokken tot Zeist. De vaart begon bij de stadsgracht van Utrecht en liep naar de 'Stoetwegensen Dijck'.

De Bilt dat toen nauwelijks 500 inwoners telde, kreeg daardoor een goede verbinding te water met Utrecht. Er ontstond nijverheid, die gebruik maakte van het hoogteverschil in de waterstand. Er werd een schutsluis gebouwd ter hoogte van de buitenplaats Sluishoef (Utrechtseweg 315). Dit buitenhuis werd omstreeks 1823 opgericht door Hendrik de Heus, een Amsterdamse knopenfabrikant. De naam Sluishoef verwijst naar die sluis die zich bevond in de Biltse Grift.

Monument
Sluishoef is een rijksmonument. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zegt hierover: 'Het landhuis 'Sluishoef' is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde door de ontstaansgeschiedenis en de oorspronkelijke functie. Tevens vanwege de architectuurhistorische waarde als voorbeeld van een vroeg negentiende-eeuws, neoclassicistisch landhuistype met aangebouwde oranjerie. Bovendien vanwege de ensemblewaarde als onderdeel van de buitenplaats Sandwijck. De naam Sluishoef verwijst naar de sluis die zich bevond in de Biltse Grift. Tegenwoordig is ter plekke een stuw te vinden.

Pramen
In een artikel in het blad 'De Biltse Grift (sept. 1997)' schrijft Ellen Drees: 'Op sommige foto's van de Biltse Grift is te zien, dat de Grift in het begin van deze eeuw nog drukbevaren werd. Meestal zijn het vredige plaatjes van schippers, die rustig lopend hun pramen voortduwden met lange stokken. In werkelijkheid kon het er soms ruig aan toe gaan, bijvoorbeeld als er meerdere schuiten tegelijk bij de sluis aankwamen. Aangezien er in de sluis maar plaats was voor twee schuiten en schippers niet altijd zin hadden om te wachten, vooral als de avond naderde, kwam het regelmatig voor dat er een handgemeen ontstond'.

tol- of sluisgeld
'De waterstand in de Grift werd geregeld door twee schutsluizen, te weten de Koppelsluis net over de grens met Zeist en een sluis ter hoogte van het huidige Sandwijck. De eerst bekende Biltse sluiswachter was Jan Schot, die tevens eigenaar was van de Vingerhoedsmolen. (In 1645 was er bij de sluis een vingerhoedmolen, opgericht. Dit was een watermolen en deze maakte gebruik van het verschil in waterhoogte bij de sluis. Deze molen heeft tot circa 1800 dienstgedaan). In die tijd kon men het recht om tol- of sluisgeld te heffen, inclusief het gebruik van de sluiswachterswoning en het water in de Grift ten behoeve van de Vingerhoedsmolen, pachten. Mogelijk is het ambt van sluiswachter lange tijd slechts een bijbaantje geweest dat door de eigenaren van de Vingerhoedsmolen of een van hun personeelsleden werd beoefend. De eerste zelfstandige sluiswachter is in 1835 Gerrit Aalten, die ook woonde in de sluiswachterswoning aan de overzijde van de Utrechtseweg, nabij de huidige Kerklaan. Dit huis was eigendom van het waterschap, later van Rijkswaterstaat. Het moest in 1932 wijken voor de verbreding van de Utrechtseweg'.

Sluiswachter
De mogelijk laatste Biltse sluiswachter in officiele dienst was Hannes Cardol; voor hem was er toen (al) niet zoveel meer te doen bij de sluis, omdat de scheepvaart in de Grift door het toenemend gebruik van vrachtauto's sterk was teruggelopen. Weliswaar moest hij het water van de Grift nog op peil houden, maar slechts een enkele keer hoefde hij zijn (bij) handel in rijwielen en motoren aan de Kerklaan in de steek te laten om nog een schuit bij de sluis door te laten. Inmiddels is de sluis vervangen door een schutluik, waar het water als het te hoog is, door kan lopen. Biltenaren van nu, herinneren zich Hannes Cardol als een 'ruige bonk van een man, die in menige beleving altijd op tripklompen (klompen met een leren bandje) liep. Naast zijn huis had hij een autoherstelbedrijfje. Hannes bezat een motorfiets (rode Indian) met treeplanken waar hij met z'n klompen aan op rond reed'. Kleinzoon Hans Meerding bevestigt dit beeld van zijn opa; 'Later (1942) zette hij zijn garagebedrijf voort in het Kloosterpark aan de Kloosterlaan (6), door met deze persoon van huis te ruilen'.

Hannes Cardol verhuisde naar Kloosterlaan 6. (foto Hans Meerding)
Hannes Cardol verhuisde naar Kloosterlaan 6. (foto Hans Meerding)
Tegenwoordig is ter plekke een stuw te vinden.
Ellen Drees: ‘Op sommige foto’s werd er nog gevaren: meestal zijn het vredige plaatjes van schippers – ter hoogte van De Blauwhoef - , die rustig lopend hun pramen voortduwden met lange stokken’. [uit de digitale verzameling van Rienk Miedema]
Hannes Cardol bij zijn autoherstelbedrijfje. (foto Hans Meerding)